top of page

In het land van García Márquez

  • Foto van schrijver: Hans Vd Sande
    Hans Vd Sande
  • 11 nov 2022
  • 19 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 12 nov 2022

In het land van García Márquez

Colombia van binnenuit


Ik ben 58 en als latijnsamerikanist kom ik nu voor het eerst in Colombia. Ik zit in het vliegtuig en denk: de enige werkelijkheid is de Universele Liefde, al het andere is illusie, ook de haat, en ik luister, met een koptelefoon op, naar vogelgeluiden en kijk naar natuurbeelden op een tv-scherm. Tegelijk zie ik op het scherm van een voorbuurman, oorlogsscènes (een ieder heeft zo z’n interesses…). Een plan van mij voor meer gelijkheid in de wereld, staat in schril contrast met de werkelijkheid, met hoe dingen nu zijn. Het is net zoiets als die oologsscènes, er naar kijkend terwijl je naar vogelgeluiden luistert: twee dingen die niet samengaan.


Ik heb vaak wat uitzonderlijke gedachten. Als je dan ook nog eens García Márquez leest, vooral zijn fantastische romans, kan het allemaal wat veel worden.


Colombia, ook het land van Columbus (ten minste, zijn naam) en de Spaanse veroveraars. Van Pre-Colombiaanse culturen, nu vermengd met Spaanse en ook Afrikaanse invloeden. Een land met een bloedige geschiedenis. Ik lees het in het boek ‘De Pizarro’s’, een weergave van een aaneenrijging van geweld. Conservatieven tegen liberalen, guerrillero’s tegen het establishment.


De pas ingehuldigde President Gustavo Petro, die ik misschien binnenkort ga ontmoeten, had het er in zijn speech voor de VN over. “Colombia is één van de mooiste landen ter wereld, maar tegelijkertijd zijn de rivieren van bloed”, zei hij.

Ik loop naar voren in het vliegtuig. Even de benen strekken. Je wordt gaar van het lange zitten. Ik werd teruggestuurd. Ik zit in ‘Economy’, de eenvoudigste klasse en ik was naar de eerste klasse gegaan. Zij met een grote portemonnee liggen languit te slapen, wij achteraan, zitten opéén gepakt. Het doet me aan de apartheid in Zuid Afrika denken. Is het niet een vorm van discriminatie van deze tijd en op grote schaal? Ik vind van wél!


Colombia is een land van grote contrasten en verschillen in inkomen en vermogen: puissant rijke mensen naast arme luizen. Vandaar die strijd… Maar het lost niets op: strijd brengt weer strijd voort. Weer meer doden dus.

Wat zou Inkomens Afhankelijk Betalen Wereldwijd, mijn economische idee, hier veel kunnen betekenen!

García Márquez: wat ik zeer kenmerkend van zijn stijl vind, is de overdrijving, de zogenaamde ‘hyperbool’. Hij vergroot alles uit. Daardoor maakt hij alles belachelijk en worden zijn boeken, satires. Bijtende spot op het vele geweld.


Maar er is ook een zachtere kant, een stijlfiguur die helpt met het kunnen omgaan met zoveel geweld. Dat is wat ik het ‘understatement van de absurditeit’ noem. “De liefde bloeit op in tijden van cholera”, is er zo één. Liefde en cholera lijken tegengesteld. Toch kan het samengaan. De werkelijkheid zit vaak vol tegenstrijdigheden (daarom ook is de Universele Liefde de enige werkelijke werkelijkheid). Zulke uitspraken maken dat men kan leven met zulk een extreme realiteit, dat het een beetje dragelijk wordt.


Na een verder goede reis, waarbij deze naïeve man nog wel even wat lichter werd gemaakt door een taxichauffeur (hij vroeg teveel), was ik op mijn adres, het appartement van een zus van een in Nederland bevriende Colombiaan. Ik werd vriendelijk, met koffie en gebak, ontvangen. Een goede plek, in een gegoede wijk. De huisbazin is dus erg aardig en helpt me in alles. Zo laat ze bijvoorbeeld alle winkels van de buurt zien en we lunchen meteen buiten de deur: bruine bonensoep met rijst, gebakken spek, gehakt, gebakken banaan en avocado. Ik merk, net als de keren ervoor dat ik op reis was, hoe ze in het Zuiden kunnen genieten…

De dagen erna heb ik de eerste afspraken met betrekking tot mijn economische plan, de reden waarvoor ik hier naar toe ben gegaan. Het zijn mensen die ik ook via de bevriende Colombiaan leer kennen en via een sjamaan, die weer bevriend is met mijn vriend Carlos uit Bolivia, die ook sjamaan is… Ik ben uitgenodigd bij Catarina Luisa voor een ontbijt, dat ook heel uitgebreid blijkt te zijn: maïskoeken met chocolademelk, gebakken ei en zo meer. De mensen hier kunnen goed het nuttige met het aangename combineren…



Catarina is een zeer bevlogen vrouw. Ze komt uit een heel bescheiden milieu. Haar ouders waren voor het guerrillageweld gevlucht van het platteland naar Bogotá en zij heeft in haar jeugd honger geleden. Ze leven in de wijk Tunjuelito, een volkswijk. Haar moeder wilde dat de meisjes van de familie ook zouden studeren en zo verder kunnen komen. Catarina was een goede leerlinge en ijverig. Ze leerde voor onderwijzeres, hoewel ze eigenlijk arts had willen worden. Het beroep van onderwijzeres past echter goed bij haar bevlogen karakter. Ze kan zo namelijk makkelijk mensen informeren over hoe de (politieke) werkelijkheid in elkaar steekt.


Ja, die politieke realiteit. Die zit in Colombia wat ingewikkelder in elkaar dan elders, heb ik de indruk. Maar waar bestaat dat ingewikkelde precies uit? Colombia is formeel een democratie, maar in feite zijn (of waren) het de rijken, de oligarchie, die de dienst uitmaakten. Verzet daartegen werd met de kop ingedrukt. Daar waar er bijvoorbeeld in Argentinië, Chili en Uruguay dictaturen waren, was er in Colombia formeel een democratie. Via dit bestel kon Amerika een lepel in de pap hebben. Er is nu een eerste linkse president: Gustavo Petro. Eerdere linkse presidenten werden gewoonweg vermoord. Petro is een bruggenbouwer. Hij is een ex-guerrillero van M19. Verder is hij econoom en ex-burgemeester van Bogotá. De verwachtingen zijn hoog gespannen en hij wil in sneltreinvaart het land veranderen, maar dat zal waarschijnlijk niet gaan.


Hoe komt het dat het zo lang duurde voor er een linkse president was? Natuurlijk omdat eerdere linkse presidenten werden gedood. Verder betreft het een schijndemocratie. Verkiezingen worden niet eerlijk gehouden, want mensen worden omgekocht om op de rechtse partij te stemmen die rijker is en zo aan de macht kan blijven. En er was misinformatie. Door de nieuwe media, als Whatsapp, is snelle communicatie en onderricht nu mogelijk. Hierdoor worden de mensen goed geïnformeerd en is zulk een fraude onmogelijk. Catarina is deel hiervan: zij zit in heel veel Whatsapp groepen en instrueert veel mensen. Op wijkniveau, maar ook nationaal en internationaal. Aan mensen als Catarina heeft Petro zijn verkiezing te danken.


Een volgende dag ontmoet ik Pedro Muiska. Hij is de directeur van ‘Fuga’, een cultureel centrum in Bogotá. We gaan praten over zijn activiteiten en mijn economische plannen en hoe e.e.a. gecombineerd kan worden. Maar eerst is er een optreden van Afro Amerikaanse musici. Zij komen uit Palenque, een plaatsje aan de Caraïbische kust. Ze stammen af van Afrikanen uit Guinée Bissau, Senegal en Angola die als slaaf daar weggevoerd waren. Zij ontvluchtten al snel de plantages en vormden een eigen staatje. Het zijn sterke en trotse mensen en hun muziek is heerlijk. Na het optreden lopen we op, Pedro, zijn vrouw en twee kinderen. We stoppen bij een café en gaan binnen. Onder het genot van een drankje en wat eten, raken we aan de praat. Ze leven eenvoudig en wonen in een yurt die ze steeds in een andere wijk van Bogotá plaatsen. Hun activiteiten bestaan uit het doen herleven van de Indiaanse cultuur. In hun geval de Muiska, een volk dat met de Azteken, Maya’s en Inca’s tot de grootste van de Amerika’s behoort. Ze bewoonden zo’n 25.000 vierkante kilometer en maken het hoofdbestanddeel uit van de overkoepelende groep, de Chibcha-Indianen. Pedro en zijn vrouw gaan met schoolklassen naar het platteland, naar natuurparken en geven dan uitleg over hun cultuur. Dit is broodnodig want veel is verloren gegaan en de jeugd neemt heel makkelijk zaken uit het westen over en vinden hun eigen cultuur minderwaardig. Heel jammer, want wat ik ervaar bij de mensen hier, is een grote innerlijke vrede. Iets dat wij kwijt zijn geraakt en innerlijke vrede komt ergens vandaan, heeft met cultuur te maken, met welke waarden centraal worden gesteld.

De vrouw van Pedro ziet er echter heel Europees uit. Aan de kust zijn veel Europeanen (naast o.a. Syriërs en Libanezen). Het doet mij denken aan het feit hoe onbelangrijk uiterlijk is en dat je er weinig uit kunt afleiden. Ik herinner me mijn reis naar Brazilië. Ik zag op een busstation drie mensen naast elkaar zitten praten. Het was een zwarte man, blanke vrouw en de derde was een bruin getinte vrouw. Ik raakte met ze aan de praat en ze bleken familie te zijn, daar waar ik dacht dat het bekenden van elkaar waren…


Enkele dagen later besluit ik naar die kust af te reizen. De Atlantische kust is dat (er is ook een kust aan de andere kant, aan de Stille Oceaan). Ik ga met het vliegtuig. Weer hoog in de lucht denk ik: wat een vrijheid, wat fijn, even los van de aarde. In de verte, beneden, stroomt de rivier de Magdalena, nog altijd naar Barranquilla. Na de landing, die uiteraard goed verloopt, neem ik een taxi. Het zijn Afro Amerikanen en ze willen me het vel over de kop halen, maar dat lukt ze niet, want ik vertel dat ik in Tanzania ben geboren en Malimi heet. Dat werkt. Het hotel waar ik ben, is een oud koloniaal gebouw. Cartagena is een heerlijke stad, maar ik begrijp al gauw waarom de twee donkere Colombianen me wat lichter wilden maken: de stad is door slaven gebouwd, slaven die op de verdedigingsmuur zelf, vastgeketend zaten, aan stalen ringen die in de muur waren bevestigd. Dat zit ze natuurlijk nog steeds niet lekker: zij hebben met bovenmenselijke inspanning de stad gebouwd, maar hebben veelal nog steeds de mindere beroepen. In feite is de stad van hun. Een ‘Afrodescendiente’, een ‘nakomeling van Afrikanen’, vertelt het me allemaal op de muur. De muur was 11 kilometer lang en nu nog 8. Je kunt er bijna helemaal overheen wandelen. Hij vertelt me ook dat men in die tijd dacht dat Afrikanen geen ziel zouden hebben en zodoende als dieren zouden zijn en men ze ook zo kon behandelen. Verder waren het geen christenen en dan was je ook vogelvrij.



Maar mijn doel in Cartagena de Indias, zoals de stad voluit heet, is Gabriel García Márquez. Het huis waar hij woonde, is er en zijn as ligt op een binnenpleintje van de Letteren Faculteit. Een buste van hem siert die plek en er is een museum. Ik ben erg onder de indruk: die grote schrijver die mijn leven zo heeft bepaald en ik ben wat geëmotioneerd. Van een mede-lingüist aldaar, krijg ik wat inside informatie. Hij vond dat de broer van García Márquez beter schreef dan hij en vermeldde het boekje ‘Ogen van een blauwe hond’, een beginwerk van de schrijver.





Maar ‘Honderd jaar eenzaamheid’ is onbetwist zijn meesterwerk. Een boek dat blijft intrigeren. Er zitten veel personages in die allemaal stevig en met veel humor zijn neergezet. Alles lijkt mogelijk en toch wortelt het boek in de realiteit. Ik had het hierboven over het ‘understatement van de absurditeit’. De eerst zin van de roman is er ook een voorbeeld van: “Jaren later, voor het vuurpeloton staand, dacht kolonel Aureliano Buendía terug aan de middag dat zijn vader hem meenam naar de kermis om het ijs te leren kennen.” Een mooie jeugdherinnering contrasteert met wat er te gebeuren staat… De spanning spat ervan af, en dat in de eerste zin! Verder is het realistisch, het kan heel goed zijn dat men zulke herinneringen heeft vlak voor een ‘aangekondigde dood’. Verder is het zo dat men zijn leven terugziet vlak na, of bij, het sterven… Het hele boek zit al in de eerste zin, want het loopt af met een zondvloed en de laatste zin is: “Maar nog voordat hij bij het laatste vers was gekomen had hij al begrepen dat hij deze kamer nooit meer zou verlaten, want het stond geschreven dat de stad van de spiegels (of spiegelingen) door de wind weggevaagd en uit de herinnering der mensen weggewist zou worden zodra Aureliano Babilonia de perkamenten tot het einde toe ontcijferd had – en dat alles, wat daarin beschreven stond, voor altijd en eeuwig onherhaalbaar was, omdat de geslachten, die gedoemd zijn tot honderd jaar eenzaamheid, geen tweede kans krijgen op aarde”. De Buendía’s, (de mensheid) hebben er een potje van gemaakt. Als we nu de klimaatcrisis in ogenschouw nemen met al haar natuurgeweld, dan kunnen we constateren dat García Márquez een profetische roman heeft geschreven.

Cartagena de Indias, de stad waar García Márquez heeft rondgelopen en die een belangrijke rol speelt in enkele van zijn boeken, als in ‘Liefde in tijden van cholera’. Het is een heel dionysische stad, een stad van ‘geneugten’: veel uitgaan met drank, vrouwen en wat dies meer zij… ‘s Avonds komen er kleurige bussen met harde muziek, langs het hotel. Er in, dansende mensen. Straatverkopers spreken je regelmatig aan en hebben allerlei trucs. Sommigen zijn niet zo. Zo is er een houtsnijder van wie ik wat fijn gemaakte beeldjes koop. Cartagena is een stad om in te verdrinken, van schoonheid, als wel in wereldse zaken, als alcohol en vrouwen.


Even terug naar Colombia en naar de politiek: de president stelde in zijn ‘maiden speech’, dat Colombia, ondanks alles, een tweede kans krijgt, hiermee refererend aan de laatste zin van ‘Honderd jaar eenzaamheid’. Er is hoop.


‘Honderd jaar eenzaamheid’ leest als de Bijbel: het begint met een Genesis en eindigt met een Apocalyps. Verder zijn er referenties naar de Veda’s. Het geschrift dat één van de Buendía’s ontcijfert aan het eind en dat de tekst is die men leest, is in het Sanskriet. Verder is er het personage ‘Melquíades’ die de geheimen van leven en dood kent. Ik ken die geheimen ook en ik had het er al even over aan het begin van dit relaas: alles is Universele Liefde en dat is de enige realiteit, de rest is illusie. Men komt uit de Universele Liefde als men geboren wordt en gaat er naar terug bij het sterven. Verder is het het ‘vangnet’ in het leven en zogezegd ‘het weefsel van het leven’.

Ik ga naar de tweede en derde zin van het boek: “Macondo was toen een dorp van twintig huizen, opgetrokken uit leem en riet aan de oever van een rivier vol doorschijnende wateren die zich halsoverkop naar beneden stortten door een bedding van stenen, glad en wit en reusachtig als voorhistorische eieren. De wereld was nog zo jong dat vele dingen nog geen naam hadden en om ze te noemen, moest je ze aanwijzen met je vinger.” Deze zinnen betreffen het begin der tijden en de oersamenleving. Vandaag reis ik naar San Basilio de Palenque, voor een muziekfestival. Met een taxi welke chauffeur uit het dorp komt, ga ik er heen. Het is een eenvoudige groepering van huisjes, een centraal pleintje, een paar cafeetjes en restaurantjes, een gemeenschapshuis en een museum. In het laatste krijg ik een uitgebreide uitleg over het leven in het dorp. Het gebouw is in de stijl van de eerste huizen. San Basilio stamt uit de slaventijd en lijkt wel een soort Macondo te zijn. Omdat de slaven meteen aan het begin van hun aankomst in de Amerika’s al vluchtten, hebben ze hun Afrikaanse cultuur behouden. Ze komen echter uit verschillende gebieden van Afrika en zo is een menging ontstaan. Dit ook in de taal. Die taal heet ‘Palenquera’. ‘Palenque’ komt van ‘palos’, ‘palen’ waaruit de omheining bestond die hen tegen de Spanjaarden beschermde. Er zijn meerdere Palenques met een soortgelijke geschiedenis, maar Palenque de San Basilio is van de eerste orde, haar inwoners zijn het meest authentiek Afrikaans. Er zijn twee wijken, ‘Palenquera Boven’ en ‘Palenquera Beneden’. Van beide groepen vochten de mannen op afspraak met elkaar om in hun kracht te komen en het leverde een leider op. Het zijn sterke mensen; overlevenden van een onvrijwillige, uitputtende zeereis en onterende situatie in Amerika (het huidige Colombia). Een beroemde bokser, Pambelé, was Palenquero. Er staat een standbeeld van hem in het dorp (bij een sportveld). Een ander standbeeld, op het centrale plein, is Benko. Hij stichtte het dorp en werd later in Cartagena door de Spanjaarden vermoord. Het mocht niet baten: Palenque bestond en zou blijven bestaan. Het dorp wordt nu geleid door een dorpsraad van wethouders die gekozen worden. Er is een dorpshospitaaltje en een lagere school. Voor verdere opleiding gaan de Palenquero’s naar de grote steden. Het zijn goede studenten en ze zijn trots, willen zelf goed opgeleid raken en werken voor hun brood.

En ook hier ben ik Malimi, geboren in Tanzania en ze vinden het grappig: die ‘Blanke Afrikaan’.

Hun religie is de ‘santería’. Het heet zo omdat men allerlei heiligen (‘santo’ is ‘heilige’ in het Spaans) aanbad, maar tegelijkertijd in feite de oude uit Afrika ‘meegenomen’ eigen godheden zijn, die er dus achter schuil gaan. Curandero’s zijn goede (!) kruidendokters, brujos zijn slechte tovenaars.

Palenque is een World Heritage dorp en staat dus op de Wereld Lijst van Erfgoederen. Het is een erkenning van het afschuwelijke dat in het verleden heeft plaatsgehad en is zo een symbolisch dorp.

De mensen zijn rustig, maar kunnen ook ineens naar elkaar schreeuwen, zonder veel reden, maar wel goeiig, en de kinderen zijn erg speels: vol levenslust.

Opvallend is ook wat een jongen me hier vertelde. Er is een plek waar een curandero zit en die geneest met medicinale planten. Er bestaan ‘enfermedades huérfanas’, nieuwe ziekten die men niet weet te behandelen. Corona is zo’n ziekte. De mensen van Palenque met Corona lieten zich door de curandero behandelen en zo was er geen enkele dode.


Conflicten worden opgelost via ‘mediators’.


Ook zijn er veel ‘talleres’, workshops van drum bespelen tot verhalen vertellen. Wat meer over dat verhalen vertellen: er zijn mensen die zich er op toe leggen. Eén legende is: “Een vrouw ging eens water halen in een vijver en zag een grote vis. Ze groette de vis. Wat was hij mooi! Om verliefd op te worden. En dat is wat gebeurde: de vrouw, Maria geheten werd gek van verliefdheid. Elke dag ging ze naar de vijver om haar geliefde te zien. De mensen dachten dat ze non wilde worden, gezien het feit dat ze altijd alleen was. Ze wisten niks van de vis. Ze besloot met hem te trouwen. Daarvoor moest ze echter diep het water in en zo verdween ze in grote diepte. Niemand heeft ooit nog iets van haar vernomen.”


Van de vrouw van het huis waar ik in Palenque logeer krijg ik een boek met de tekst van de Colombiaanse grondwet in het Spaans en in hun taal, het Palenquera. Rechtelijk ziet het er goed uit, het zal niet ver af staan van de Nederlandse grondwet en het is belangrijk dat deze mensen er weet van hebben, maar de dagelijkse werkelijkheid wijkt er nogal van af. In Nederland wordt de regel nageleefd, hier lijkt het meer willekeur. Maar in Nederland is er volgens mij op internationaal niveau, onrecht. De regels worden in Europa gemaakt en zijn in ons voordeel, daar komt niet gauw verandering in. Doordat die internationale regels niet eerlijk zijn, worden landen als Colombia door het Westen uitgeknepen. Het resultaat daarvan is grote armoede en dus ongelijkheid in zulke landen en dus strijd, geweld. Het geweld raakt ook als het ware ingebed in de cultuur. Een cultuur van geweld. Het is aan het Westen daar wat aan te doen en dat dan wel door meer te delen.


Ik begon dit stuk met de tweede en derde zin van ‘Honderd jaar eenzaamheid’. Daarna schreef ik over Palenque. Ik bedoel er niet mee te zeggen, naar de aard van die zinnen, dat het dorp ‘primitief’ is, in de traditionele zin. ‘Primitief’, betekent eigenlijk ‘oorspronkelijk’, ‘puur’, dus. Dat is heden ten dage extra positief, daar we dat zoeken, omdat we het kwijt zijn. Bij een bezoek op, wat ze hier een finca noemen, zie ik dat nog eens extra duidelijk: heel kalm, stil is het er. Er stroomt een riviertje waar je doorheen waadt. Boven is een akker met een hutje. Er wordt voornamelijk maïs en yucca verbouwt. Verder zijn er papaja bomen, mango en maracujá, dat passievrucht is. Dan is er de colosoboom van welke vruchten men ‘manteca negrita’ maakt, een middel dat de vrouwen in de haren smeren om het in model te houden.



Mijn reis gaat verder, naar Aracataca, het geboortedorp van García Márquez. Ik ga met de bus, zo’n uur rijden is het vanaf Santa Marta, waar ik de vorige dag heen was gereisd. Ik stap uit op de hoofdweg en een jongen op een motor staat klaar om me naar het huis te brengen. Ik kom weer in die wonderlijke wereld van deze wonderlijke schrijver. Het museum is eigenlijk dicht, maar ik kan er toch in. Per vertrek van het huis, is er uitleg over bepaalde aspecten van het leven en schrijven van García Márquez. Hoe de fantastische verhalen van zijn grootmoeder, die zij vertelde alsof het de puurste vorm van waarheid was, hem beïnvloedde. De Guajiro Indianen die regelmatig het huis bezochten. De enorme boom, die mogelijk model stond voor de kastanjeboom waar José Arcadio Buendía aan vastgebonden werd toen hij gek geworden was. De eetzaal waar de gasten werden ontvangen, wat er velen waren. Het woonvertrek, de slaapkamers, een rommelhok…





“Voor ons bestond er maar één in de wereld: het oude huis van de grootouders in Aracataca, waar ik het geluk had geboren te worden.”


Weer buiten staan de souvenirverkopers en verkoopsters al klaar en met hun snelheid en charme laat je je verleiden… Eén van hen, een vrouw, neemt me mee op een tour. Ik kom bij een herdenkingsteken dat de afbeelding is van wat op een engel lijkt, de muze van de schrijver? Met enkele vlinders en zijn naam. Verderop is een station. Het speelt een belangrijke rol in het boek. Het station is het begin van wat we ‘civilisatie’ noemen maar wat García Márquez zag als het begin van het einde. De bananenmaatschappijen komen en zij exploiteren de arbeiders aldaar. Er is veel ongelijkheid en er ontstaat strijd, een revolutie breekt uit met als enig resultaat veel doden.



Aracataca is een chaotisch dorp: veel verkeer, waarvan het merendeel bestaat uit motoren die alle kanten opschieten. Je ziet op straat gebeuren waar García Márquez bang voor was en voor waarschuwde. Zo is ‘Honderd jaar eenzaamheid’, zoals ik eerder ook al zei, een profetisch boek. Gelukkig dat het milieubewustzijn doorbreekt en er goede dingen aan het gebeuren zijn.

Mijn vader vond ‘Honderd jaar eenzaamheid’ een te pessimistisch boek. “De natuur is heel sterk”, zei hij, “die herstelt zich wel”. Autowegen overwoekeren, huizen zakken in en raken ook overwoekerd. Hij had gelijk, maar García Márquez ook, door ons te waarschuwen voor het gevaar…

Maar wat is toch het geheim van dit boek voor mij? Waarom is het zoveel zeggend? Ik denk omdat het me herinnert aan een ‘mooiere staat’ dan waar we in leven, dat wil zeggen, de Hemel, de Universele Liefde.


'Honderd jaar eenzaamheid’ is een boek met eclectisch karakter, zoals haast de gehele Latijns-Amerikaanse cultuur. Naast Indiaanse invloeden, zijn er Spaanse elementen, Afrikaanse en zo meer. Je kunt het eigenlijk niet meer typeren: een nieuwe vorm, een nieuwe uitdrukkingswijze. Een boek dat vooruit wijst naar een Nieuwe Tijd? Ik geloof van wel.


Ik ben weer in Bogotá en logeer bij Catarina Luisa. Gister was er een vriendin van haar op bezoek en haar zoon was er. We hadden een geanimeerd gesprek, eerst over de liefde en al haar perikelen. Toen over de dood en het mysterie van het leven. Een ieder had zo zijn of haar verhaal. Catarina Luisa vertelde van het overlijden van haar moeder. Terwijl zij al gestorven was en in huis lag opgebaard, verscheen ze aan Catarina die rechtop in bed zat: ze kwam afscheid nemen en het was een troost voor haar geweest.

De vriendin had ook verscheidene verschijningen gehad waarbij ze eens de hand van een man wilde vastpakken maar er helemaal doorheen tastte…


Dat het hier iets heel normaals is, blijkt ook uit boeken als ‘Het huis met de geesten’ van Isabel Allende.


De grens tussen dood en leven is hier dun, diffuus. Dat is bij mij ook zo. Lang geleden, in Amsterdam, had ik een crisis die te maken had met leven en dood. Ik heb toen mijn leven gegeven opdat er vrede zou zijn op aarde. Ik las toen ook ‘Honderd jaar eenzaamheid’ en was een beetje los van de aarde geraakt, zogezegd. Ik pakte vooral het ‘maravilloso’ op uit het boek, het magische, de realiteit miste ik wat. Nu, hier in Colombia, voegen realiteit en magie zich weer samen. Zo stond ik pas in de badkamer van een hotel mijn tanden te poetsen. Plots zie ik bloedspetters op de grond. Ik onderzoek heel mijn lichaam op een wond, maar kan totaal niets vinden… Vreemd! Ik zie een link naar het bloed dat uit mijn hoofd kwam bij het neervallen tegen het ruitje van een kachel, dat daarbij brak en de hoofdwond veroorzaakte.


Gister had ik een bijzondere dag, ‘una giornata particolare’. Ik had een gesprek met een vertegenwoordigster van de Palenqueros in Bogotá. Zij is de dochter van de mevrouw waar ik in Palenque logeerde. Catalina heet ze. We zouden praten over mijn plannen en haar activiteiten. Het was een vruchtbaar gesprek. Erna ging ik de kathedraal in en daar was net een klassiek concert gaande. Heerlijk van genoten. Toen moest ik nog naar huis. Ik kreeg maar geen taxi te pakken en het begon te regenen. Ik trok de regenponcho aan die ik van mijn vriendin, Maria, uit Nederland, had gekregen aan en had meteen beet. Het was een wat oudere man, de taxichauffeur en we praten heel wat af terwijl we door de stad cirkelden. Cirkelden, ja, want ik had het adres niet duidelijk in mijn hoofd, en kon het papiertje waar ik het op had geschreven niet vinden. Pas veel later vond ik het en waren we er zo… Echter, mijn gastfamilie was er niet, maar dat kon niet deren want een (heel mooie!) buurvrouw deed open en nodigde me bij haar thuis uit om mijn telefoon op te laden. Toen kwam de buurjongen bij haar en nam me mee naar het atelier van een kunstenaar. Wat daar gebeurde tart alle fantasie. De kunstenaar was bezig met een schilderij. Het was een bar waar zich vier beroemde personages bevonden: Jezus tegenover Nietsche (geloof tegenover ongeloof), Einstein en Marillon Monroe. We waren met z’n vijven, met de schilder er bij. Wij vieren konden ideeën aanvoeren. Ik suggereerde Leonardo Da Vinci en García Márquez. Boeddha zou de barman zijn. Ik suggereerde biertjes die met engelenvleugels door de lucht gingen. Nee, hoeft niet: de ‘engel’ zit al in het bier… en we dronken dus met volle teugen… De ene grap volgde de andere grol, wat een lol!


Weten dat een land gewelddadig is en het voelen, zijn nog twee verschillende dingen. Het kruipt onder je huid en je gaat overal gevaar zien hetgeen vermoeiend is. Voor mij als buitenstaander geldt dat extra: ik val op en dat heeft leuke kanten (zoals die keer dat een hele familie in een restaurant om me heen kwam staan en met me op de foto wilde vanwege mijn mooie ogen), maar ook minder leuke kanten, als het gevaar overvallen te worden. Ook de verhalen over de verwoede strijd tussen guerrillero’s en paramilitairen, drugslegertjes etc., doen geen goed.


Bij een bezoek aan een arme wijk, San Pablo II werd ik haast bestolen. Ik zat te eten, vlakbij waar men bestelt, de toonbank, en een vrouw naderde langzaam. Ik had een tasje opzij hangen en dat was van boven open. De vrouw wilde er wat uit gaan grijpen, maar Catarina, met wie ik was, waarschuwde me.

Het bezoek aan die wijk was verder wel geslaagd: ik bezocht een bibliotheek die Catarina had opgezet. Het viel me op dat die best goed geëquipeerd was: verschillende standaardwerken van de Latijns Amerikaanse en internationale literatuur en veel García Márquez.... Het was een eindje lopen geweest er naar toe, maar een groot stuk (een helling op) was met een kabelbaan.


Ik ben op het dak en kijk uit over de wat rommelige Tunjuelito buurt. Een vliegtuig stijgt op: ik kan me de blik van een gemiddelde Tunjuelito-bewoner voorstellen. Wat zou hij/zij graag in het vliegtuig zitten en bijvoorbeeld naar Nederland vliegen… Als het de blik is van een kind, kan het zijn/haar leven bepalen want, wat moet ik doen om daar te geraken, zal zijn/haar gedachte zijn. En hij/zij zal alles doen om dat te realiseren. De ‘western-dream’. De meeste komen er niet toe, of het moet zijn dat ze de lange route over land naar de VS afleggen, teruggestuurd worden, ergens droevig sterven of in de VS vervelende baantjes moeten doen in de illegaliteit.

Gister was ik in een ‘ocupa’, een kraakpand. Door het drukke verkeer was het wat moeilijk er te geraken. Mijn vader woonde ook een tijdje in een kraakpand. Het was hetzelfde sfeertje: een grote huiskamer waar iedereen welkom is. Meerdere zitbanken, enkele honden en veel planten. De man die ons verwelkomde en de enige was die thuis was, was van het sjamanisme. Hij vertelde honderduit: over de cocaplant, over ayahuasca, over het samenbrengen van de vrouwelijke en de mannelijke energie op een spiritueel niveau. De ocupa was er al lang. Buiten raasde het verkeer langs. Vroeger moet het heel rustig zijn geweest. Vlakbij zijn enkele vennen waar men rituelen houdt. Het is dus aan de rand van de stad.


Vandaag had ik het met Fernando, de vriend van Catarina, over de traditionele cultuur en het verschil met het nieuwe. Sommigen zijn voor de herleving ervan. Fernando vond die oude cultuur ook sterk paternalistisch. En hij vond dat het westen ook goede dingen had gebracht. “We moeten in het ‘nu’ blijven en elementen van beide culturen combineren”, zei hij. Ik denk dat hij gelijk heeft.


Fernando maakt tv-programma’s, met name over de sociale volksbewegingen. Die volksbewegingen doen goed werk. Daar waar de regering en guerrillero groepen het laten afweten, zijn de volksbewegingen constructief bezig: ze zetten coöperatieven op, bijvoorbeeld voor de productie van cacao en chocolade, bouwen bruggen, leggen wegen aan etc. en bieden zo een alternatief voor de cocateelt. Verder spraken we over het ingewikkelde vredesproces in Colombia. De volksbewegingen hebben er een belangrijke rol in. Het geweld zit echter helemaal verweven in de maatschappij en dat maakt het moeilijk. Ik denk dat inmenging, hulp van buitenaf, nodig is om het vredesproces tot een succes te maken.


Maar ik moest al weer naar huis en opnieuw in een vliegtuig zie ik alles nog even voorbij komen: was dit écht, vraag ik mij af, en ik knijp in mijn arm: au! Ja, het was echt...

 
 
 

Comments


Who's Behind The Blog
Recommanded Reading

'Hard choices', by Hillary Clinton

'Hello, everybody', by Joris Luyendijk

 

    Like what you read? Donate now and help me provide background information for my readers   

Met PayPal doneren

© 2023 by "This Just In". Proudly created with Wix.com

bottom of page